In de joodse traditie betekent geloven dat je aan de wandel bent. Levenslang op weg. En de kunst is de goede paden te volgen. De psalmen staan er vol van.
‘Maak mij, Heer, met uw wegen vertrouwd, leer mij uw paden te gaan’ (Ps 25).
Dat is dus wat Jezus van Nazaret doet, vertelt de evangelieschrijver Lucas. Hij gaat van dorp naar dorp en van stad naar stad en ontmoet zo steeds weer nieuwe mensen. Het evangelie van Lucas is daarom wel ‘een reisverslag’ genoemd (Niek Schuman).
Als je dat niet meer kunt, als je lichamelijk of mentaal niet meer in beweging bent, dan heb je een probleem. Lucas vertelt over een paar mannen die een verlamde bij Jezus brengen (Lucas 5,17-26). Die man heeft geen wandel meer. Zijn leven is tot stilstand gekomen.
De mannen die hem brengen geloven dat Jezus weer beweging in dit verlamde leven kan krijgen. Op een draagbed brengen ze hem. Maar dan gaat het mis:
‘Ze zien geen kans om door de mensenmassa heen te komen’.
Mensen kunnen vreselijk in de weg staan. Zeker als zij een massa vormen, een vormeloze massa waarbinnen iedereen hetzelfde doet: dezelfde kleding en gebaren, dezelfde kreten, dezelfde grote leider. Zo’n massa kan het geluk van zichzelf en van anderen belemmeren. Schreeuwend om verlossing blokkeert de massa de weg naar verlossing.
Niet alleen de massa, ook de elite staat in de weg. Farizeeërs en schriftgeleerden, de spirituele elite van toen, ook zij bemoeilijken het geloof als beweging. Dat blijkt al uit de eerste woorden van dit verhaal: er bevinden zich Farizeeërs onder het gehoor van Jezus, vertelt Lucas. De Naardense Bijbel vertaalt het letterlijk: er zitten daar ook Farizeeërs en schriftgeleerden.
De theologen zitten. Ook zij hebben geen wandel, niet vanwege een lichamelijk probleem, maar veel erger: zij willen geen beweging. Geloof is voor hen niet een weg die je al zoekend gaat; het is een leer geworden, een verzameling standpunten. Stilstandpunten.
Vanaf hun zitplaatsen hebben zij bedenkingen bij de beweging van Jezus.
Het zou wel eens het probleem van veel theologie kunnen zijn: een zittende theologie die oude leer herhaalt, zonder dat iemand er door wordt bewogen; geen ontroering, geen verandering. Om bewogen te worden heb je geen leer maar verhalen nodig.
De vrienden van de verlamde man weten wel dat geloven een permanente wandeling is. Ze kennen psalm 119: ‘dat ik zal wandelen voor uw aangezicht, dat ik uw recht zal roepen van de daken’.
Dat doen ze. Geen mensenmassa, geen theologen, geen goed gemetseld dak houdt hen tegen. Zij laten hun verlamde vriend naar beneden zakken tot voor de voeten van Jezus.
Jezus ziet hun geloof. Hún geloof; niet dat van de lamme man, want die is kennelijk naar lichaam en geest verlamd. Geloven betekent bewogen zijn met elkaar en dan kan zelfs een lamgeslagen mens weer in beweging komen.
Vriend, zegt Jezus tegen de verlamde man, je zonden zijn je vergeven. Ja, want zonde is leven in stilstand. Dat heeft de lamme man achter zich gelaten, dankzij zijn vrienden. Hij kan weer uit de voeten.
Jezus zegt nog één ding tegen de gezeten theologen: “Wat is makkelijker, tegen een verlamde zeggen: ‘uw zonden zijn u vergeven’, of ‘sta op, pak uw bed op en wandel’?”
Het is natuurlijk precies hetzelfde. Geloven is je stilstandpunten achterlaten en aan de wandel gaan. Maar of dat doordringt tot die samengeklonterde massa en die zittende theologen?