Overdenkingen

Op de grens

Een grens is een plaats waar beslissingen vallen. Je kunt oversteken naar een ander gebied en naar andere mensen of je kunt aan deze kant blijven, bij het vertrouwde en bij je eigen mensen. Op de grens kun je vreemdelingen toelaten of juist tegenhouden. Lucas vertelt over Jezus die onderweg naar Jeruzalem door het grensgebied van Galilea en Samaria trekt (Lucas 17,11-19). Jeruzalem is het heilige doel voor elke gelovige. Stad van vrede. Veel meer dan alleen een geografische plek is het vooral de naam voor een gedroomde wereld van recht en vrede. Maar om daar te komen zul je keuzes moeten maken.

Tien mannen komen hem tegemoet. Zij lijden aan huidvraat. Een van hen is een Samaritaan, de 9 anderen Joden. Joden en Samaritanen wonen in hetzelfde land; ze hebben veel gemeenschappelijk, maar ze hebben ook verschillen; en ze hebben bovenal een enorme hekel aan elkaar. Waarom? Waarom hebben mensen soms een hekel aan vreemdelingen? Vaak zonder reden. Ze gruwen van de anderen en zijn niet in staat de barrières te slechten die ze zelf hebben opgetrokken.  

Deze tien melaatse mannen zijn de grens overgestoken die hen van elkaar gescheiden hield. Alleen gezamenlijk kunnen zij overleven. Voor andere mensen zijn zij niets anders dan dragers van een vreselijke ziekte die zij op afstand houden. Mensen trekken een streep als er melaatsen naderen.

Een bijzondere groep dus, die tien. Maar zou dat zijn uit solidariteit, of is het slechts een overlevingsstrategie? Zijn zij echt de grens naar elkaar overgestoken?

De tien mannen roepen Jezus aan en vragen om medelijden. ‘(Kyrie) eleison’, roepen zij. En dan gebeurt er iets bijzonders. Jezus ziet hen, zegt Lucas. Hij ziet hen. Dat is hen nog nooit overkomen. Niemand die hen ziet, iedereen keert hen de rug toe. Jezus ziet hen zoals zij zijn: mensen die lijden vanwege hun ziekte en vanwege de houding van de andere mensen.  

‘Ga je aan de priesters laten zien’, zegt Jezus. Hij stuurt hen op pad; als groep. Lichamelijke genezing is belangrijk, maar nog belangrijker is of zij samen op pad kunnen. Zijn zij genezen van de vooroordelen waarmee Joden en Samaritanen elkaars leven verzieken? Wat zal er gebeuren met die bijzondere band tussen hen als zij eenmaal gezond zijn? Vallen ze weer terug in de vooroordelen van de ‘gezonde’ samenleving of blijven zij als groep in stand?

Aan het eind van het verhaal zegt Jezus tegen één van die tien mannen, de Samaritaan: ‘jouw geloof heeft je gered’. Wat doet die man dan? Hij is de enige die bij Jezus terugkomt en God dankt voor zijn genezing. Deze Samaritaan heeft geen moeite om de grens over te steken naar de Jood Jezus. Niet alleen de melaatsheid is uit zijn leven verdwenen; hij weet wat oversteken is. Jezus spreekt hem aan als een mens met opstandingsmogelijkheden: ‘sta op’.  

Hij heeft een geloof dat redt. De 9 anderen hebben dat kennelijk niet. Mensen kunnen er een geloof op nahouden, misschien zelfs een uitgebreid geloof (talloze leerstukken en belijdenissen), waar ze geen steek beter van worden. En bedenk: die 9 mannen hebben hetzelfde geloof als Jezus. Het zijn Joden. Reddend geloof komt Jezus niet automatisch bij geloofsgenoten tegen. Reddend geloof vindt hij bij iemand die in staat is de barrières te overwinnen die mensen tegen elkaar opwerpen. Niet welke godsdienst je aanhangt is van belang; van belang is of je in staat bent de grens naar anderen over te steken.  

‘Sta op en ga’, zegt Jezus hem. Waarheen moet hij gaan? Hetzelfde woord ‘gaan’ komt voor in vers 11, als Jezus naar Jeruzalem gaat. De bedoeling is duidelijk: deze opgestane man is vanaf nu een reisgenoot van Jezus; hij gaat dezelfde weg, naar Jeruzalem, de stad van vrede.
Misschien komt er vrede op aarde als er van elke tien mensen één is die de grens naar anderen oversteekt.